Dit artikel is in 1973 in het Maandblad Oud-Utrecht verschenen
Met de steeds intensiever toenemende bebouwing en de hiermee gepaard gaande verstedelijking werd (wordt) het agrarisch cultuurbeeld van het oude Soest totaal verdrongen. Wat er nog van is overgebleven zijn slechts schamele resten. Hierdoor is de eigen-aard van Soest en ook van plaatsen elders in ons land verloren gegaan. De boeren van de vorige eeuw, waar zij ook wonen, zijn niet meer de boeren van weleer. En met het verdwijnen van de vroegere plattelandsbeschaving, al was die óók aan veranderingen onderhevig, verdwenen ook de oude benamingen van boerderijen, akker- en weilanden die eens gemeengoed waren van en voor iedereen. De binding met de bodem, vroeger zo kenmerkend voor een dorp als Soest, behoort tot een voorbij tijdperk.
Het verband tussen mensen en zijn naaste omgeving kwam tot uitdrukking in de benamingen van huizen en boerderijen; de natuurlijke gesteldheid, het water, de aard en de vorm van de bodem en de plantengroei. Daarnaast waren er toponymen, die op inmenging van de mens duiden: de omheining, de afsluiting en de bewerking van akkers en weilanden. Verder waren er nog plaatsnamen, die aanduidden dat een stuk grond een boerenhoeve of een huis, aan een bepaalde persoon of/en familie in eigendom toebehoorde.
Het is dit stelsel van naamgeving, dat vele aardrijkskundige en plaatsnamen toponymen, hieraan nog herinneren. Direct willen wij hieraan toevoegen dat de herkomst van die namen in onze tijd veelal zijn vergeten en waaraan vaak een andere interpretatie wordt gegeven, dan vroeger het geval was toen zij vrijwel door iedereen werden begrepen.
Kaart waarop de polder De Slaag voorkomt. Kopergravure door Evert Sijmnszoon Hamersveldt sculpsit.
SIaag en slag
Te Soest is dit het geval met "slaag" en "slag", namen, dle nog voortleven in de polder de Slaag (gemeente Hoogland) en in de boerderij de Hoefslag, aan de Biltsestraat te Soest. Het zijn toponymen waarbij het ingrijpen van de mens duidelijk naar voren treedt.
De gemeente Soest behoort wat uitgestrektheid van haar grondgebied betreft tot een van de middelgrote gemeenten van ons land. Toch is het grondgebied vroeger aanmerkelijk groter geweest.
Tijdens de Middeleeuwen behoorde de zuldelijke helft van het huidige waterschap "De Slach" of "De Slaag", onder de gemeente Hoagland, aan de rechteroever van de rivier de Eem gelegen, tot Soester grondgebied.
Dit land, dat reeds vroeg in de Middeleeuwen door de Soester buren die op de uitlopende hellingen van de Eng hun nederzettingen hadden, is waarschijnlijk ontgonnen en in cultuur gebracht om meer gras- en hooiland voor de veestapel te krijgen.
Oorspronkelijk zal dit gemeenschappelijk gebruikte grond zijn geweest, doch door één of andere afgrenzing aan de gemeenschappelijke gronden zijn onttrokken.[1]
De benaming Slaag kan verschillende betekenissen hebben: grond; deel uit een ontginning, niet verharde weg of weg door de velden. [2] De Slaag was „der buren waarschap", d.w.z. het gemeenschappelijk grondbezit van Soester inwoners, die hier rechten op konden doen gelden.
In een oorkonde (1313-1325) waarin een opgave van de goederen die de heren van Lockhorst van de Sint Paulus-abdij te Utrecht in leen hadden, lezen wij:
Dit sijn die goede die de van Lochkhorsten goedshuse van Sente Pouwels houden
In de eersten dat goed te Lochorst ende ter Weteringhe
Ende voert over die Erne Zoesbroec ende Zoesmaet te Baerne wert, alsoe verre alse der bure waerscappe gaet ... [3]
Wij kunnen dit gebied nauwkeurig lokaliseren. De Soestermaat was het meest naar het noorden gelegen gedeelte van dit gebied, „near Baarn toe", want de polder Eemland was Baarns grondgebied.
Tussen de polder De Slaag en de Soestermaat lag het Soesterbroek. Soestermaat en Soesterbroek strekten zich even ver landinwaarts als de ernaast gelegen Siaag.
De Slaag, ter grootte van drie honderd twee en tachtig dammaten en honderd en acht en tachtig roeden, had drie Heemraden met een Rentmeester. [4].
De zorg voor waterkering en waterafvoer bestond reeds voor 1616. In genoemd jaar werd het waterschap van de Eem opgericht, welke die taak voor zich opeiste. Reeds Bisschop Floris van Wevelikhoven vaardigde 5 maart 1393 samen met Willem, heer van Abcoude en Duurstede en burgemeesteren, schepenen en raden van Amersfoort een
dijkbrief uit voor den Nieuwen Dijk onder den polder de Slaag, die nog in Davidstijd (Bisschop David van Boergondië (1456-1496) gold, daar hij in diens Diversium afgeschreven staat. De Schout van Zeldrecht (de buurtschap Zeldert te Hoogland) werd met het dijkgraafschap belast en zou naast zich hebben vier heemraden. [5]
De Hoefslag
„Hoefslag" is een samentrekking van de woorden „hoef: hoeve" en „slach" of „slag". Hieruit blijkt het karakter van dit toponym. Hoefslag, hufslach, hoefslach, hoeffslach, hoeveslach, hofslach, hoefslagh, hoefslaegh, houfslaech en hoeftslach zijn verschillende schrijfwijzen, die dezelfde betekenis hebben.
1e Hoeve, hove. houve
is een stuk land van een bepaalde grootte.
Oorspronkelijk waarschijnlijk zoveel land als bij een hofstede (boerderij, hoeve) behoorde.
De grootte der hoeven was niet overal dezelfde.
Bij Elink Sterk, Nadere toelichtingen leest men:
"De grootheid der hoeven was ongelijk; ik vind die meestal gesteld op 12 en in de prov, Utrecht op 16 mergen".
Inderdaad was in het Sticht de hoeve in de regel 16 morgen (Stichtsche maat) dus = 13,6253 HA.
22 Slach, Slaeg, Slaag
Slach, d.i.. gedeelte (van „slaan" in de zin van verdelen van een dijk, kade watergang, enz.) dat aan een hoeve tot onderhoud was aangewezen, ook wel slag of dijkslag. Deze betekenis moet zodanig worden opgevat, dat de grond waarop de last van het slag of ook van de dijk, enz. rustte, niet juist een ,hoeve- (landmaat) groot was, maar enig ender deel van de dijkplichtige grond omvatte, waarin deze door verschillende wijzen van eigendomsovergang was gesplitst; hoeve is dus hier op te nemen in de oorspronkelijke betekenis van het bij een hofstede behorend land.
De „hoefslagen" waren verschillend van grootte, al naar gelang de grootte der landerijen die er mede „besmet" waren; met andere woorden, de verdeling geschiedde morgen-morgens gelijk, hoeve-hoeve gelijk enz., waarbij dikwijls ook de zwaarte van het onderhoud in aanmerking werd genomen. [6]
In de Ordonnantie van de Schouw, enz., van de Eem, beken enz. van 4 juni 1616. Art. LV111; lezen wij:
„Soo ordonneeren wij, dat desen met de naar volgende Hoefslaginge binnen de stad Arnersfoort en in de Dorpen en Vlecken, in desen geroert, daar men gewoon is publicatie te doen door eernen Pander van den Hove van Utrecht, sal worden gepubliceert .... [7]
(Een pander, oudtijds, een ambtenaar die de gerechtelijke beslagleg-verricht, die voor de schuldeiser de panden in beslag neemt en soms ook executeert).
Een voorbeeld van een dergelijke publikatie is die waarin wordt vermeld, dat de „slag" in onderhoud wordt gegeven aan verschillende boeren te Soest en hieruit blijkt duidelijk welk deel of slag wordt bedoeld. [8]
Twintig
Terwille van de plaatsruimte omschrijven wij niet alle ,slagen", doch bepalen wij ons tot de belangrijkste. Er komen er niet minder dan twintig voor,
Acte van Schouw
REGLEMENT
Het Gemeente Bestuur van Soest, heeft ingevolge Art. 155 van de Grondwet, en den inhoud van Art. 31 van het Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Utrecht, vastgesteld bij 's Konings Besluit van den 23 July 1825. No. 132,
Burgemeester en het Gemeente-Bestuur van SOEST, zullen Jaarlijks, na vooraf gedane Bekendmaking, op Pinkster Dingsdag en in de Maand van September SCHOUW houden, van de Maatweg en de Slooten daar naast gelegen, mitsgaders over de groote en kleine Melmweg, de Neerweg, de Hooiweg, het Achterwegje, de Dorps-Brinken en Voetpaden, de Beek langs de Veenhuizen, De Veensloot, achter den Engh, de Ossendam. het Langeindt, de Bunt, met alle de Bruggen, Heulen, Dammen en Slooten langs voorschreven Wegen, of in de Gemeente gelegen,
In welke SCHOUW ieder ingelanden.of deszelfs Nakomelingen, in der tijd, zoodanig zal moeten deelen. als hierna staat omschreven.
Art. 1
De tegenwoordige Schouwpligtigen voor het onderhouden van de Maatweg, te beginnen aan het einde van voorschr. Weg zijn als volgt:
1 slag
Hend. Eebbenhorst voor 3 Dammaat Oude Maat een Slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl. Maat
2 slag
De Wed. Corn. Kok voor 3 Dammaat Oude Maat een slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl. Maat
6 slag
Wilh. Legtensteijn op den Weg de Slag Langs zijn land
20 slag
Willem Schimmel en Hendrik van den Dussel in Comp. voor een stuk land, gelegen aan de Nieuwe Ovens, een slag genaamd het Noordgat
Art. 2
Elk ingelanden zijn Slag op Voorschr. Maatweg, als bij art.1 staat omschreven, aangewezen zyn de gelyk ook langs de Veensloot, zal gehouden zyn, om ten zyne kosten zyn Slag door het zetten van een paaltje, hoog zes Palmen Nederl. Maat boven den grond aantwyzen waarop met duidelijke Letters hun naam en het nummer van hun Slag staat uitgedrukt en aldus te onderhouden. Het Bestuur zal zulks noodig oordeelende, de bevoegdheid hebben om te vorderen, dat elk Eigenaar of deezelfs gelastigde by zyn Slag op
den dag der Schouw present is, als ook ter plaatse alwaar de Schouw wordt gedreven; dat alle takken behoorlijk zyn opgeslagen, de paden opgeruimt en de Beeken en Slooten van Vonders of Planken zyn voorzien, alles op boete hier naby art 12 breder omschreven.
Art. 3
De ingelanden die langs de Maatweg of langs een der wegen hier boven omschreven, de Slooten moeten ophalen zullen verpligt zyn dezelve Slooten goed optehalen.en de Kanten aftesteken, het overhangend Hout of WortsIs op of, aftehalen en weg te nemen, en wel te zuiveren van alle Ruigten en Biezen, de Modder en Zandspecie, acht dagen voor, het doen der schouwen, op den Weg te hebben gewerkt ten einde daar door gelegenheid te geven aan zoodanIghe ingelanden die op den Maatweg, langs de Veensloot, of aldus een Slag is aangewezen dat de specie daar toe droog en voorhanden is. De specie welke op den Weg gewerkt wordt, zal daarop geenszins met bonken of bossen van ruigten of hout voorzien mogen worden geworpen, maar dezelve specie, zal behoorlyk gelyk gemaakt, geslecht om in de laagste gaten van den Weg moeten worden uitgestroolt
Het Reglement wijst er verder nog op, dat er geen belemmering door houtopslag mag ontstaan en dat de wegen zodanig moeten worden opgehoogd, dat koren, hooi of takkebossen zonder moeilijkheden kunnen worden vervoerd.
Grote wegen
In Utrecht is ten aanzien van de grote wegen reeds vroeg meer centraliserend gezag geweest dan elders in ons land. Vooreerst bestond daar in de vier kwartieren van het Nedersticht de zogenaamde „Ridderschouw" over de .,heerwegen", straten, dijken ende verlegen slagen, met heulen, sluizen, zijlen en bruggen, door de Maarschalk jaarlijks in
de dorpen te houden met 3 of 4 „Riddermennen".
Onder dijken hier ook te verstaan „wegen", zoals deze in de provincie Utrecht ten plattelande meestal genoemd worden, Een en ander was geregeld in de Placcaten van het Hof betreffende dit ondergegeven in 1531-1566. Ook de heerwegen waren verhoefslaagd over de dorpen, die dan de gebruikers der landen elk een slag gedeelte in onderhoud toewezen.
Ingelanden zijn de eigenaren van landerijen in een bedijkt gebied: waterschap of polder.
Camerbeek
Tot dezelfde groep van veldnamen als „slag(en)" behoort het woord kamer, camere, wat betekent „afgepaald deel”, maar op de hogere gronden schijnt het woord de betekenis te hebben van jachtgebied (wildernis) in het bijzonder van bos of met struikgewas begroeide heide. Merkwaardig is, dat een naam als: Camerbeek te Soest juist voorkomt op de lager gelegen gronden, terwijl op de hogere gelegen gronden, deze veldnaam ontbreekt. Als familienaam komt deze naam in die tijd (1759) te Soest niet voor
Kamp
De naam behoort tot de toponymen als Kamers, De Kamer, Caemerslach, Kamersbelt, Kamerplas: Kamer en Camere, en het is ook denkbaar, dat hier niet alleen aan een „afgepaald" deel moet worden gedacht, maar dat dit geschied is door middel van een landmaat. [9] Beslist niet onmogelijk is, dat gedacht moet worden aan een „kamp" een stuk land, gelegen aan of langs een beek.
De betreffende akte waarin sprake is van het transporteren van een stuk weiland genaamd: Camerbeek (in het bezit van de schrijver) laten wij hier summier volgen:
,,Wij Jacobus Doekes Schout, gerepreesenteerd door Rijk Varekamp Scheepen, Tomas Willemse Wantenaar en Jan Gijsbertse Broek meede Scheepenen van Soest, doen cond dat voor ons in t Geregt gekomen en gecompareert zijn Hendrik Buijs getrouwt met Maria Hendriks weduwe en boedelhoudster van Wouter Jansk Bieshaar en deselve Maria Hendriks wonende onder deese Geregte Mitsgs. Jan Jansen Bieshaar, Hendrik Hendriksen, en Rutgeris de Beer, als bij Den Ed. Hove van Utregt aangestelde voogden over de vier onmondige kindèren van opgemelde Wouter Jansen Bieshaar bij geseijde Maria Hendriks in Egt geprocereerd, en verklaarde in cragte van presentie van den Ed. Hove van Utregt in dato den 21 Febuari 1759, te cedeeren, transporteren, opte vragen, en overtegeven aan en ten behoeve van Henrik Buijs, zijn huizing en Erven, twee morgen weijland genaamt Camerbeek, edog inde ongelden maar bekent op vierhondert en vijftig Roeden, daar ten oosten Wed Teunis Corssen, ten Zuijden den Soesder Brink, ten westen Rutgerus den Beer, en ten Noorden t agterwegje, allomme naast gelegen zijn, of wie met regt daarnaast gelegen mogte weezen zijnde vrij alodiaal goed..."
Aan de hand van deze beschrijving en bekend met het feit, dat het Achterwege(je} In 1911 gewijzigd werd in Noorderweg, kunnen wij deze weilanden vrij nauwkeurig lokaliseren. Zij lagen (liggen) tussen de huidige Korte Bripkweg, waaraan vroeger een aantal boerderijen lagen, waarvan de meesten zijn verdwenen en tot woonhuizen zijn verbouwd, en de Noorderweg. Vroeger slingerde zich door de weilanden, oud cultuurland, een vrij snel stromende meander, die thans geheel is ingedampt. Nu stroomt het onstuimige watertje op weg naar de rivier de Eem langs gebaande wegen, waardoor de herinnering aan de veldnaam Camerbeek volkomen is verdwenen.
Wie weet nu in onze tegenwoordige tijd nog hoe deze weilanden vroeger heetten. Eenmaal waren deze namen voor de oude Soestenaren een realiteit, duidelijk en betekenisvol.
Niettemin is het de bedoeling van dit relaas, zonder enige wetenschappelijke pretenties hieraan te verbinden, de oude, thans vergeten veldnamen, waaraan Soest, zo rijk was nog eens onder de aandacht te brengen van velen, die hiervoor belangstelling hebben,
E Heupers
Noten
[1] M. Schönfeld. „Veldnamen in Nederland". Amsterdam. 1950. bladz. 132 en 133.
[2] Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. 's-Gravenhage. 1961,
[3] Ph,I.C.G. van Hinsbergen, “Bronnen voor de geschiedenis van Zeist". Deel I, Assen. 1957. bladz. 487.
[4] Nederland in vroeger tijd. Deel Xl. Utrecht. bladz. 246.
[5] O.Th. Enklaar, „Het Landsheerlijk Bestuur in het Sticht Utrecht". Diss. Utrecht. 1922. black. 149.
[6] Mededelingen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Centrale Commissie voor onderzoek van het Nederlands Volkseigen. Afdeling Naamkunde, te Amsterdam.
[7] Utrechts Placaatboek.
[8] Notulen van den Gemeenteraad van 5 mei 1813 tot 6 October 1851 en van Burgemeester en Assesoren van 30 april 1851 tot 12 September 1851. (Een bijlage in de vorm van een aanplakbiljet).
[9] M. Schönfeld. a.w. bladz.133.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.