Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Menu

De taxatie van de oude pastorie in Soest

In het blad "Oud-Utrecht" in 1967 is onderstaand artikel van de heer E. Heupers opgenomen.

DE TAXATIE VAN DE OUDE PASTORIE TE SOEST


Het oude pastoriehuis te Soest aan het begin van de 19e eeuw (schilder onbekend)

Het jaar 1798 bracht ingrijpende veranderingen in ons land: Kerk  en Staat werden gescheiden, terwijl de suprematie van de heersende kerk (Ned. Herv. Kerk) verdrongen werd, waarmee ze haar bevoorrechte positie prijs moest geven. De  oorzaak hiervan was de Nederlandse staatsomwenteling in 1795 bij de komst der Fransen in ons land. De nieuwe bewindhebbers riepen de Bataafse Republiek uit, met het gevolg, dat de hervormde kerk als staatsorgaan aanzienlijk aan macht inboette. 
Een jaar later raakte zij tevens vele van haar bezittingen kwijt door het provisioneel bewind. 

Soest kreeg ook zijn deel van de veranderingen te verwerken en op last van het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek gelastte het toentnalig dorpsbestuur - inmiddels veranderd in Municipale Raad van Zoest en IsseIt - een verdeling van de kerkelijke goederen, toebehorende aan de Gereformeerde Gemeente van Soest (lees: Ned. Herv.  gemeente). 

De hervormden konden zich begrijpelijk niet verenigen met deze gang van zaken: de verdeling  van de kerkelijke goederen tussen hen en de rooms-katholieken. Zij spraken zelfs van roof door de staat en de roomsen. Onder aanvoering van de plaatselijke predikant Ds. Gelhuis bleven zij zich fel verzetten tegen deze volgens hen onrechtmatige handelingen. Het taxeren van de goederen, zowel roerende als onroerende, moest geschieden door een tweetal commissies, aan- en samengesteld door de Muncipaliteit van Soest.    

Van rooms-katholieke zijde hadden hierin zitting: Gerrit Hilhorst, Jan Steenbeek en Tennis Hersink. 
De hervormde zijde werd vertegenwoordigd door: Willem Smits, Anthonie Tesselhof en Evert Fluijt. Eerstgenoemde is naderhand vervangen door Cornelis van Altena, omdat de molenaar Willem Srnits lid was van het gemeentebestuur en daarom in deze commissie geen zitting nemen mocht. 
   
Op woensdag 3 oktober 1798 komen zij voor het eerst bijeen en hebben na „vriendelijke debatten en veele overleggens gedaan met den anderen overeen komende dezen voegen:" 
„Dat volgens de publicatie van 't Intermediar Uytvoerende Bewindt in dato den 13e July 1798 en wel speciaal het 2e artikel waerby de ondergetekenden zijn geautoriseert om de kerk met derselver baeten, lasten en schulden te taxceer hebbende goed gevonden hetselve te stellen op een zomma van Vijf Duysent Guldens. Sonder te rekene de kerkkroone, particuliere  banke, stoele en de graave aan particuliere toebehorende, soo nogtans dat yder kerkgenootschap de verdere Schikkingen en pretentien soo van 't Pastoriehuys als anders wettig sustioneerde kunne opgeeve daer en soo sulks behoord, actum datum als boove".[1]. 
   
Dan volgt de ondertekening door de zes bovengenoemde commissieleden, waarbij het de schijn heeft dat de heren tot een overeenstemming zijn gekomen. Waren zij in het begin van de gezamenlijke besprekingen schijnbaar bijzonder verdraagzaam, gezien de aanhef van de notulen: „na vriendelijke debatten"  is men tot een overeenkomst gekomen  en voorlopig willen zij het pastoriehuis buiten beschouwing laten. 
 
Het pastoriehuis was indertijd (1754-1756) door toedoen en financiële steun van Isaak lnssen tot stand gekomen. [2] Het was deze Inssen, die aan 't Gerecht van Soest ten geschenke gaf „zeker stuks Lands omtrent ter groote van 600 roeden, behoorende aan het Convent van Mariënburg, om daar op eene nieuwe woning ten zijnen kosten voor 
den Predicant te bouwen". [3] 

Op 8 november d.a.v. worden de commissieleden weer opgeroepen tot het taxeren van de kerk i.c. het pastoriehuis, wat aanleiding is tot de moeilijkheden die zich naderhand voordeden. Ditmaal bereikt men geen  resultaten, want Evert Fluijt verschijnt om onbekende reden niet op deze vergadering. Van hervormde zijde trachtte men nu kennelijk de zaak zoveel mogelijk te traineren en uit te stellen. Op de 20e van dezelfde maand  komt de commissie opnieuw hij elkaar, want het dorpsbestuur wil, dat zij tot een besluit komen. Van katholieke zijde ontbreekt Geurt Hilhorst, die echter volmacht geeft aan zijn beide medeleden. Bij de hervormden verschijnt Cornelis Van Altena niet op het appèl. 

Onmiddellijk grijpen de protestanten deze gelegenheid met beide  handen aan om de taxatie opnieuw uit te stellen en wanneer de leden 10 dagen later bij monde van de gerechtsbode worden opgeroepen te verschijnen, komen zij helemaal niet, zonder bericht van verhindering te hebben gestuurd. De aanwezige rooms-katholieke leden hakten toen de knoop maar door en gingen over tot de taxatie van de dominéswoning cum annexis. 

Kort daarop wendde de kerkeraad zich in een uitvoerig schrijven tot het dorpsbestuur van Soest. Hierin verzocht men de gedane taxatie ongedaan te maken als zijnde niet in overeenstemming met de desbetreffende voorschriften en niet langer op de taxatie aan te dringen, daar zij (de kerkeraad) zich anders genoodzaakt zou zien „zig by reqeste te moeten adresseren aan het wetgeevend lighaam in 's haage ten eijnde het gemeentebestuur desweegen te beklaagen". 

Bijna gelijktijdig klimt Ds. Gelhuis in de ganzeveer en schrijft: „dat hun heden ter ooren gekoomen is, dat die van 't Roomsch Kerkgenootschap alhier vermeenen aanspraak te kunnen maken op het pastoryhuis en annexe tuin ter deezer plaats". De predikant is blijkbaar van mening dat de pastorie, door de vrijwillige gift van Isaak Inssen in 1755 uit een afzonderlijke kas als lid van de Gereformeerde Gemeente van Soest, een wettig en onvervreemdbaar eigendom is geworden en niet aan taxatie onderworpen  is. 

Het toenmalig gemeentebestuur onder aanvoering van de bekende patriot Zeger de Beer is sterk gekant tegen deze gang van zaken en hij dringt er op aan alsnog de pastorie te schatten, ook al was dit tegen de wil en zin van de hervormden. Misschien werd er ook vanuit Den Haag op aangedrongen, hierin enige haast te maken, zoals uit de correspondentie blijkt. In geen geval laat het dorpsbestuur zich onbetuigd en antwoordde zowel de kerkeraad als de predikant in een afzonderlijk schrijven, dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Het schrijven van de  kerkeraad wordt voor kennisgeving aangenomen en het gemeentebestuur gelast, het  taxatieplan zoals het daar ligt, ter kennis te brengen van de leden van de Ned. Hervormde Kerk, die zich alsnog hierover kunnen uitspreken. Het verzet blijkt echter niet te zijn gebroken en de briefwisseling tussen de opponenten in dit geschil betrokken gaat nog een tijdje door, zonder dat et ook maar iets gedaan wordt. 
De hervormden verdedigen zich hardnekkig en blijven op hun eenmaal ingenomen standpunt staan. Men komt niet tot een accoord hoezeer de secretaris Zeger de Beer hierop blijft aandringen en tot spoed maant. 
Tenslotte blijft hem niets anders over het Uitvoerend Bewindt in Den Haag hiervan in kennis te stellen. In een uitgebreid en uitermate breedvoerig schrijven geeft hij een relaas van het gebeurde in zijn gemeente en beticht de hervormden van Soest, hierin een onverdraagzame en halsstarrige houding te hebben aangenomen. Hij verhaalt uitvoerig over de onwillige houding van de protestantse commissieleden, die na te zijn opgeroepen niet zijn verschenen, zelfs geen bericht van verhindering hebben gestuurd. Tot zijn eer moet echter ook worden gezegd, dat hij als ambtenaar in dienst van de  gemeente de onverkwikkelijke zaak objectief beoordeelde en hierbij geen partij koos. Hij vermeldde zelfs de gift waarvan in het schrijven van Ds. Gelhuis melding gemaakt werd en voerde dit zelfs aan als een excuus:  
„Een zeekeren Isaak Inssen, zijnde geweest van de Gereformeerde Gemeente te Zoest, in den jaare 1751 zig  aan de Staaten Lands van Utrecht heeft geadresseerd en verzogt dat het hun mogte behangen omme aan den dorpe van  Zoest t' schenken van een zeker stuks land, groot omtrent ses hondert roeden, ten einde daarop uit hoofde van bekrompenheid van 's dorps financiën, ten zijnen kosten eene woning voor een predicant te bouwen. 
De pastorie zijnde oud en vervallen ver van de kerk gelegen en met een Swaare Last van ongelden beswaar was, Dat de in- en opgesetenen door de sterfte onder 't rundvee .en min geldinge van 't Cooren eenige jaaren herwaars schrikkelijk waren uytgeteert, en byna buyten Staat gebragt de ongelden, veel min swaare reparatien aan Sulke en dergelijke gebouwen te doen betalen .... [4] 
De bestaande pastorie ,,ver gelegen" (waar is niet met zekerheid bekend) werd in 1755 alsnog verkocht en de opbrengst mede besteed aan de bouw van de nieuwe dominéswoning, die in hoofdzaak door de weldoener van de gemeente Isaak Inssen werd gefinancierd. In de winter van 1756 was de bouw zodanig gevorderd dat de predikant  het zou kunnen betrekken met zijn gezin. 
Het dorpsbestuur: Schout en Geregten van den Dorpe en Heerlijkheid van Soest zijn zeer ingenomen met de gang van zaken en geven hieraan uiting in een schrijven aan de Ed.e. Mog.de Heeren Gedep.de Staten S Lands van Utregt, die uiteindelijk goedgunstig beschikten op hun verzoek de grond af te staan en in gebruik te nemen, „ ...'t geene de Supplianten tot innerlijke vernoege verstrekt heeft". En verder lezen wij: „dat den Selve Izaak Inssen, nadat zijn verzoek door Ued.e Mog.de goedgunstig was verleend niet lang in gebreken is gebleven zijn belofte en voornemen te uytvoer te brengen, ja soo dat 't Selve nu by na geheel is voltooyt ... [5]

Of de verdeling tenslotte toch nog heeft plaatsgevonden, daarover is in de archivalia niets bekend. Het lijkt niet waarschijnlijk daar de pastorie in handen is gebleven van de hervormden. Bekend is dat meerdere kerkeraden en predikanten in ons land zich tegen dergelijke verdelingen bleven verzetten als tegen huns inziens onrechtmatige daden. 
Daarom werd in Utrecht in 1797 en 1798 herhaalde malen vergaderd over deze kwesties. Een gunstige regeling  kwam pas in 1801 toen  er weer een nieuwe staatsregeling kwam en oude regenten weer deel kregen in het staatsbestuur. In 1803 werd de band tussen kerk en staat gedeeltelijk hersteld en onder raadpensionaris Schimmelpenninck ging  het nog verder in die richting. Zelfs onder koning Lodewijk Napoleon in 1808 werden de hervormden nog begunstigd, zodat er van verdeling der kerkelijke goederen ten gunste van de rooms-katholieken wel geen sprake zal zijn geweest en deze zich tenslotte hierbij zullen hebben neergelegd. 
Eerst in 1853 verkreeg de katholieke kerk dezelfde rechten als iedere andere kerk. 

NOTEN:
[1] Oud-archief der gemeente Soest, nr. 190
[2] idem, nr. 184
[3] In de MNed. Hervormde Kerk van Soest bevindt zich een grafsteen met het volgende opschrift: "Isaak Inssen overleden 23 juni 1956, oud 93 jaer en 8 maenden heeft bekostigd het nieuwe predikantshuijs en het uurwerk". (Zie verder over Isaak Inssen: J.G.M. Boon, De Kertk van de Hervormde Gemeente te Benschop, Gedenkschrift uitgegeven bij de voltooiing van de restauratie in 1959, blz. 44 e.v.
[4] Oud-archief der gemeente Soest, nr. 190
[2] idem, nr. 186

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto