Dit artikel was opgenomen in het Jaarboek Oud-Utrecht 1966
door E. HEUPERS
Het reusachtige, eenzame heideveld tussen de gemeenten Amersfoort, Leusden, Zeist en Soest was in het verleden voortdurend een bron van oneenigheid en moeilijkheden tussen Amersfoort en die dorpen. Verschillende organisaties van eigenerfden, meest van horige origine immers, hebben collectieve gebruiksrechten hierop uitgeoefend. In 't bijzonder waren dit de bewoners van Zeist, Hees, Soest en Leusden. [1] Deze rechten bestonden uit het weiden en drijven van schapen, het maaien van hei- of brandplaggen, die gebruikt werden als huisbrand en daarnaast geschikt waren voor strooiïng in de potstallen en bemesting van de bouwgronden. Van meer importantie was het recht om op de heide immen of bijenkorven te mogen plaatsen op de „bijesteden". [2] Meermalen stonden de gerechten van de dorpen tegenover het stadsbestuur van Amersfoort om hun rechten te verdedigen, wanneer die door Amersfoort waren aangetast, want de stad was er steeds op uit haar grondgebied uit te breiden ten koste van de omliggende dorpen. Hoe woest en ledig dit gebied was blijkt uit een copie van een schrijven, [3] dat zich in een oud resolutieboek van Soest bevindt en uit enige posten, die vermeld worden in de buurmeestersrekeningen van 1684 — 1687. In 1601 wordt door een drietal schaapherders onder Soesterberg een jonge wolf gevangen en ontvangen zij hiervoor de uitgeloofde premie van de Gedeputeerde Staten van Utrecht, zijnde „de somme van thien carolus gul..."
De posten in de Buurmeestersrekeningen vermelden het „visiteren" en opzoeken van de bijesteden in de uitgestrekte heidevelden op den Berg door „de kerckmeister van Soest" met behulp van Lambert Lubberts, een Soester ingezetene, die zeer bekend zal zijn geweest met de situatie ter plaatse. Voor het helpen opzoeken van de bijesteden ontvangt hij acht stuivers, terwijl op 24 augustus 1679 op Bartholomeusdach nogmaals een bezoek aan de bijesteden volgde, waarbij verteerd werd f 2-0-0.
Het treft ons, dat „de gemene buyren van Soest" bij elk wissewasje van een goede maaltijd en een stevige dronk hielden, al zal een uitstapje naar „den Berch" in die dagen beslist geen genoeglijk dagje-uit zijn geweest. Den Berch, Berg of Heijbergh, later bekend onder de naam „Gemeenen Soesterberg" [5] was een gebied grenzende aan „de limiten der Stadt van Amersfoort", bestaande uit dorre zandduinen en onafzienbare heidevlakten, waarvan de grenzen niet met zekerheid vaststonden.
Oorspronkelijk zullen bepaalde grenzen wel hebben ontbroken, daar de gebieden van deze gemeenten nagenoeg ongemerkt in elkaar overgingen. [6] Dit gebied was gedurende eeuwen een twistpunt tussen Amersfoort en Soest, dat telkens opnieuw oplaaide als die van Amersfoort in de vermeende rechten van Soest zouden zijn getreden. Grensschending was in die dagen aan de orde van de dag. In 1592 stelde de Magistraat van Amersfoort palen met haar stadswapen op de heide, die prompt door de Soestenaren werden omver gehaald, wat blijkt als de plaatsvervangende Schout en vier Schepenen een schrijven samenstellen en dit de Amersfoortse Magistraat doet toekomen. [7]
Hierin berichten Jan Rutgersz en Huijbert Meussen, regeerders van het schuttersgilde Sint Aagtenschuttersgilde van Soest), dat zij met consent van de „giltbroeders ende gemeene buijren tot Soest", de palen die onlangs door de regeerders der Stad Amersfoort zijn gezet hebben „opgetogen", dat niets anders wil zeggen, dat de betreffende palen zijn verwijderd. De Soestenaren deden en meenden hiertoe het volste recht toe te hebben „uijt cragte van onse possesie die wij langer als over die hondert jaren ofte menschen memorie gedencken mach.
Het Stadsbestuur van Amersfoort liet zich echter in deze zaak ook niet onbetuigd en dreigt de Soestenaren wanneer zij zich binnen haar wallen of muren durven op te houden of binnen Amersfoort verblijven, zij (de Magistraat) genoodzaakt zal zijn hen te laten arresteren en op te sluiten. Dit gaat het Gerecht van Soest te ver en zij beklagen zich over de verregaande houding van die van Amersfoort in een schrijven gericht aan de Staten 's Lands van Utrecht. [8]
De Soestenaren voelen zich gekrenkt en in hun rechten aangetast. Het dagelijks bestuur i.c. het Gerecht van Soest betrekt zelfs het aloude schuttersgilde in deze kwestie, een corporatie, die al eens eerder bij grensgeschillen tussenbeide is gekomen, zonder dat het Grote Gild, zoals het in de volksmond heet, daadwerkelijk behoefde op te treden. [9] Wij horen dan niet meer dat Amersfoort de Soestenaren lastig valt, wanneer zij zich in hun goede stad ophouden en het schijnt, dat na dit schrijven het incident gesloten is. Er rijzen echter in de komende jaren telkens opnieuw geschillen: over het maaien en vervoeren van plaggen, het weiden van schapen en het plaatsen van vreemde bijen in dit gebied. Het is zo, dat door de kerk van Soest een recht werd geheven van elke vreemde — niet ingezetene -- die zijn bijenkorven in haar rechtsgebied plaatste.
Deze belasting, het z.g. „stuivergeld", was een oud recht, dat door de bijluiden van Amersfoort niet werd erkend en van de hand gewezen, daar zij van mening waren, dat het hun toekomt, wanneer op het omstreden grondgebied gelegen tussen Amersfoort en Soest aan den Soesterberg, vreemde bijen worden gezet en de eigenaren niet zijn ingezetenen van Soest of burgers van Amersfoort. De kerkmeester belast met het innen van „het stuivergeld" was het hiermee niet eens en verdedigde meermalen het recht van de Kerk van Soest bij deze geschillen, door oude en „tuijchbare" mannen op te roepen, die onder ede bevestigen, dat zij nooit anders gezien en gehoord hebben, dat die van Soest het recht hadden „het stuivergeld" te innen. Het stuivergeld was van oudsher een wastins, die oorspronkelijk alleen door vreemden werd betaald wanner zij hun bijen binnen de jurisdictie van Soest aan de heide of de boekweit zetten. In die tijd werd was evenals andere landbouwproducten gebruikt als betaalmiddel voor belasting, de z.g. wastins of wasrente, die de bevolking aan edellieden, de overheid en de Kerk moest opbrengen. [10] Deze wasrechten gingen na de hervorming — voor Soest in 1580 — over op de Protestante kerken. Een bejaarde Eemnesser weet zich dit nog te herinneren wanneer hij, door het Gerecht van Soest hiertoe verzocht, wordt opgeroepen om als getuige te fungeren tegenover die van Amersfoort, over het heffen van het stuivergeld. Onze Eemnesser genaamd Wouter Evertsz verklaart „waerachtig te wesen dat zekeren tijt geleden is dat ick mit myn byen off immen gestaen heb in den gerechte van Soest an den berg en soe voorsz. Loich ter selver tijt kerckmr. was soe heb ick daer van betaelt an zijnen handen tot behoeff vande kerk 't Zoest nae ouder gewoenten een pont wasch". [11]
„Het stuivergeld" zou echter de oorzaak zijn van een hooglopende ruzie tussen de bijluiden van Amersfoort: de Sint Anthonisbroederschap ") en het gerecht van Soest. In het jaar 1715 was er alweer eens wrijving ontstaan tussen de toenmalige Overheid van Soest en de zo juist genoemde broederschap wegens het ophalen van een im uit een stal bijen staande op een verlaten hofstede gelegen tussen Amersfoort en Utrecht aan de Utrechtseweg te Soesterberg. De Gildebroeders van Amersfoort waren van mening gerechtigd te zijn tot het innen van „het stuijvergeld" wanneer op die plaats een vreemde zijn bijen plaatste. Een onrechtmatige daad, zo zag het het Gerecht van Soest, dat hiertegen protesteerde. Uiteindelijk werd besloten tot een compromis waarmee beide partijen genoegen namen. Verscheidene gildebroeders, de gecommitteerden van Soest, alsmede Pieter Jansz Schoe. Josua Craanen en Eduard Jordaan van Coeverden, procureur, waren bijeengekomen in de St Janskerk te Amersfoort [13] om de volgende voorwaarden of „conditien" te horen aflezen, waarvan wij een gedeelte — het belangrijkste — hier weergeven, om het geschil ontstaan in augustus 1721 beter te kunnen begrijpen. [14]
... dat op de voorsz. hofstede op de boekweijtstede bijen gebragt wierden die van St. Tonisbroederschap gehouden sullen sun aende voorsz. gecomitteerdens wegens Soest uijt te keren twaalf stuijvers, maer wanneer op gemelte Hofstede bijen gebracht wierden om aen de heij te staan dat deselve St. Broeders alsdan niets gehouden sullen sijn aen die van Soest te geven.
Op 26 juni 1716 werden deze voorwaarden opgesteld en afgekondigd in bovengenoemde kerk, waarbij niet ontkend mag worden, dat de Soestenaren hier een consessie deden aan, de bijluiden van de stad van Amersfoort, waarvan zij later geducht spijt zullen gehad hebben en die in eerste aanleg de oorzaak zou zijn tot nog groter ongenoegen, dan voorheen. Het staat vast dat geen van beide partijen precies wist waar de grensscheiding lag tussen Soest en Amersfoort op dit gedeelte „van den Berg". Toch stond het Gerecht van Soest de Amersfoorters toe het ,stuivergeld" te innen als er korven „aen de heij" kwamen te staan. Een wel zeer vage omschrijving, waaruit de conclusie kan worden getrokken, dat van enige af bakening in dit gebied nauwelijks sprake was. De palen met het stadswapen van Amersfoort, die door de Soestenaren in het verleden omver werden gehaald, zijn blijkbaar niet nogmaals geplaatst om de grensscheiding aan te geven. Geen wonder dan ook dat de oude veten weer te voorschijn kwamen toen op 25 augustus 1721 een vreemde imker, een zekere Tijmen Albertse uit het naburige De Bilt, hier zijn korven neerzette. De vreemde bijenboer plaatste in vak 14 achttien stokken of korven met bijen en moest achttien stuivers aan de Kerk van Soest betalen, want vak 14 ging door voor een bezitting van deze kerk, die dus hierop recht had. Dit was de mening van de Biltenaar, maar niet alzo van de bijluiden van Amersfoort, die zich nog maar al te goed konden herinneren wat er destijds in de St Janskerk was afgekondigd, n.l., dat wanneer er bijen gebracht werden om op of aan de heide te staan in de buurt van de vervallen hofstede — nu blijkbaar zijnde vak 14 — zij niets aan die van Soest behoefden te geven en zij gerechtigd waren tot het innen van de verschuldigde belasting. De Biltse imker weigerde echter „het stuivergeld" aan die van Amersfoort te voldoen en hield zich aan de hem gekende voorschriften van de kerkmeester van de Kerk van Soest. Daarop liet de St. Anthonis- broederschap één korf inbeslagnemen en overbrengen naar Amersfoort. Tegen betaling van achttien stuivers kon hij zijn korf terugkrijgen, wat Albertse weigerde. Hiermee was de vrede verbroken en kwamen partijen tegen elkaar in verweer. Een venijnige pennestrijd ontbrandde; van enig handgemeen blijk niets, al zullen er zijn geweest — vooral onder de Soestenaren — die hiervoor voelden en zich beriepen op hun oude gilderechten.
Het was op 2 en 3 september 1721, dat er een buitengewone vergadering werd gehouden, [15] waarbij de Schout alle Schepenen en enige voorname Geërf dens van Soest tegenwoordig zijn en waar het besluit wordt genomen: ... alvorens verder te procederen, haer Hoogheijd Mevrouw de Princesse van 0ranje etc. etc. etc., als Ambagtsvrouwe van dese Dorpe, hier van kennisse te geven' enz. . . .
Het Gerecht van Soest was van mening dat ook de rechten van de Hoge Ambachtsvrouwe van Soest waren aangetast en stelden haar hiermee in kennis; tegelijkertijd vroegen zij haar om toestemming een proces aanhangig te maken bij de Ed. Mog: dezer Provincie „omme so doende 't regt van de Ambagts heerlijkheid ende die van de kerke soo veel mogelijk te mainteneren en te conserveren". Autenthieke afschriften werden daaringesloten, o.a. een getuigenverklaring „van wegen Cornelis Bartse als man en voogd van sijn huijsvrouw Engeltje Peters, wonende op den Bergh aan de Utregtse wegh onder den Geregte van Zoest, als eijgenaar en posseseur vande standplaats, alwaer op den 25en Augusty laastleden gestaan hebben 18 stokken bijen, competerende Thijmen Albertse aan de Bilt. [15] Verder een verklaring van vier Soestenaren, die aansluitend verklaren, dat de standplaats van achttien stokken bijen toebehorende aan Thijmen Albertse uit de Bilt en waaruit een imme is genomen door de Sint Anthonis Gildebroeders van Amersfoort, niet alleen ligt in vak 14, welk vak vanouds de vervallen plaats is de heer van Veldhuijsen, maar zelfs dat genoemde plaats nog wel 50 roeden hoger is gelegen naar de Strijlo van Zeist toe.
Het antwoord van de Prinses, die tijdelijk te CASSEL (D) vertoefde in plaats van op het Paleis Soestdijk, liet niet lang op zich wachten en het Gerecht van Soest ontving een schrijvan, gedateerd: Cassel 15 september 1721 waarbij de Schout en het Gerecht door haar gemachtigd werden bij de Staten 's Lands van Utrecht een protest in te dienen tegen het eigenmachtig en willekeurig optreden der Amersfoorters, met het dringend verzoek het recht der kerk te handhaven.
Innerlijk gesterkt door dit schrijven geven schout en gerecht in Soest aan de deurwaarder R. van Hamersvelt opdracht bij de St. Anthonis 'broederschap te Amersfoort te protesteren. Op 25 september 1721 vervoegt hij zich persoonlijk bij Josua Craanen, mede gildebroeder van de broederschap, wegens afwezigheid van de ouderman en Buurmeester. Craanen antwoordde niet ontvankelijk te zijn, zodat het protest daags daarop 26 september opnieuw moest gebeuren. Nu zijn de Ouderman, de Buurmeester en nog enige Gildebroeders „bij den anderen vergaert" en ontvangen zij de deurwaarder, die zijn relaas voorleest. Zwijgend horen de Amersfoortse bijluiden hem aan en verzoeken daarna slechts „copie autenthiek". Zij willen de zaak slepende houden en nogmaals nu op 2 oktober d.a.v. wordt de Ouderman van het gilde een schrijven overhandigd, waarop de gerechtsdienaaar tot antwoord krijgt, dat „sij sijn in de posessie van het stuijvergeld te proviteren van de immen aen den Bergh en Heij werden gestald, en selfs presiselijck ook van die plaets waer op de immen bij de insinuatie vermelt hebben gestaan, dat sij dese insinuatie houden voor een turbel, en deselve haer posessie van voornemen sijn door regts middelen te meijntenueeren".
Het protest maakt dus weinig indruk en de broederschap deelde mede, dat zij te allen tijde recht door geldende rechtsmiddelen zal handhaven. Zij houdt vooreerst het been stijf al wordt de strijd later — zoals wij zullen zien — in het voordeel van Soest beslist. Inmiddels worden de achttien stuivers door de Biltse bijman betaald aan de Amersfoortse broederschap en dit verandert de zaak dermate, dat de St. Anthonisbroederschap, mede gezien de missive waarin de Hoge Ambachtsvrouw van Soest met het gebeurde in kennis werd gesteld, besluiten een overeenkomst aan te gaan om „procuderen te prevenieren ende goede vrintschap te cultiveren". De Broederschap doet afstand van het stuivergeld ten behoeve van de Kerk van Soest, waarmee de disputen over en weer worden besloten. De vrede is gesloten, dank zij de duidelijke interventie van de Hoge Ambachtsvrouwe van Soest, Prinses Marie Louise, beter bekend als „Marijke-meu", de weduwe van Johan Willem Friso.
Tijdens de Franse overheersing werd onder de druk der tijden, het stuivergeld afgeschaft.
Bijen hadden in achter ons liggende tijden een grotere ekonomische betekenis dan in onze tijd. Zij zijn echter uit de menselijke cultuur niet weg te denken, ze hebben er een belangrijke stempel op gedrukt. [16] Hoogtepunten in de primitieve bijenteelt voor het Sticht lagen in de 17e en 18e eeuw. De imkerij nam gedurig toe en de Overheid nam maatregelen om ongewenste toestanden op dit gebied tegen te gaan. Deze werden vastgelegd in een Placaat en Ordonnantie van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, inhoudende „ordre en regule, waarna de Bye-luyden haar in 't setten ende verplaatsen van hare immen en byen sullen hebben te reguleren, in dato den 8 April MDCXIV". Deze bepalingen gelden thans nog als ongeschreven wetten onder de imkers van onze tijd.
NOTEN:
[1] W. van Iterson' De historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de Provincie Utrecht. Deel I. Band II bladz. 632. Leiden 1932.
[2] Zie hierover: maandblad Oud-Utrecht jrg. 1958, bladz. 105 e.v. De bijesteden werden in het naburige Gooi aangeduid als „bijenschansen". Zie A. C. J. de Vrankrijker, Naerdincklant. Den Haag z.j..
[3] Resolutie van den Dorpe van Soest beginnende met den Jaare 1601 en Eijndigende met den Jaare 1684. Oud-archief Gem. Soest no 83.
[4] Oud-archief Gemeente Soest no 114.
[5] W. van Iterson. a.w..
[6] Ibidem
[7] Oud-archief Gem. Soest no 82.
[8] Ibidem no 83.
[9] W. van Iterson. a.w..
[10] J. B. M. van den Belt. Bijenhouden in Twente in vroegere tijden. In: Overijssel. Jaarboek voor cultuur en historie. 1951.
[11] Oud-archief der gemeente Soest no 82.
[12] Verslag van de werkzaamheden der vereeniging „Flehite" gedurende het jaar 1892. Amersfoort. Bijl. 15, bladz. 33 en 34. Hier worden die van de St. Anthonisbroederschap als bijluiden aangeduid. Later in 1614 8 april was door Sijn Hoogheid Prins Maurits, Hoogloff, memorie, als Stadhouder, ende d' Ed. Heeren Staten dezer Provincie, binnen deze stad Amersfoort vergadert sijnde, gearresteert eene ordonnantie, waarna de bijeluiden haar in 't setten ende verplaatsen van haar immen en bijen zouden hebben te reguleren.
[13] H. Halbertsma. Zeven Eeuwen Amersfoort, Amersfoort z.j., bladz 126.
[14] Oud-archief der gemeente Soest, no 83.
[15] Ibidem no 84.
[16) In en om het iemenschoer. Oost-Nederlandse bijenteelt vroeger en nu, door Adriaan Buter. Enschede z.j..
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.