Uit: Utrechtse biografieën; Het Eemland 1. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Eemlanders. Uitgegeven in 1999.
Geschreven door Joop J. Piekema.
Volkert de Graaff werd op 18 september 1868 in Soest geboren in een huisje 'Achter de Eng' — in de omgeving van de Nieuweweg of Beukenlaan — als zoon van Joharmes de Graaff en Mengsje de Ruiter. Volkert groeide op als enig kind. Vader De Graaff werkte achtereenvolgens als ‘turfveender' (turfsteker) in het Soesterveen, als koetsier, en— aan het eind van zijn leven — als arbeider. In de loop van de jaren '70 verhuisde het gezin naar de Korte Brinkweg, mogelijk omdat vader koetsier werd hij één van de villabewoners daar in de buurt. Volkert overleed in Soest op 11 december 1950.
Uit de jeugd van Vok — zo werd hij genoemd — is ons weinig bekend. Hij bleef, volwassen geworden, in de ouderlijke woning wonen en werkte eerst als arbeider, na de eeuwwisseling als huisschilder.
Rond die tijd bleek er met Vok toch wel iets aan de hand. De secretaris-penningmeester van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht stuurde namens Huismeesters en Regenten een brief “aan den Heer Burgemeester der gemeente Soest” met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van de bepaling, vervat in art. 3 der wet van 27 april 1884, Stbl nr.96 [Krankzinnigenwet] hebben wij de eer UWEA mede te deelen, dat op 4 januari 1900 in het gesticht onder ons beheer is genomen Volkert de Graaff. Het verzoek tot opneming werd gedaan door zijne moeder”. Bij Koninklijk Besluit van 30 april 1900 nr 4 werd aan de gemeente Soest ten behoeve van Volkert de Graaff “uit Rijks kas “ een tegemoetkoming van f 40 per jaar verleend ”in de kosten van verpleging van arme zwakzinnigen in geneeskundige gestichten voor zoodanige lijders”. Vok zou er niet lang blijven. Op 7 april 1900 — nog vóór het KB door Koningin Wilhelmina werd ondertekend — stond hij al weer bij zijn moeder op de stoep. Die had het er misschien maar moeilijk mee; het lijkt niet toevallig dat zij kort daarna overleed.
Vok bleef ook na het verlies van zijn moeder de ouderlijke woning trouw. Maar in het midden van de jaren twintig komen we hem plotseling tegen als bewoner van het St Joseph Gesticht, het tehuis voor armlastige oude lieden (tegenwoordig Museum Soest) aan de Steenhoffstraat. Kennelijk was hij ook daar niet zo op zijn plaats. Want in 1928 vestigde Vok zich (weer?) op Korte Brinkweg 12-14, waarschijnlijk de voormalige ouderlijke woning. Beide huisjes behoorden tot de — inmiddels verdwenen — karakteristieke Soester dorpsbebouwing.
Nummer 14 was het rechter huisje van een dubbel, nogal armetierig, 'arbeidersblokje'. Nummer 12 - mogelijk ooit een boerenschuur— had door zijn extreme lengte en vanwege de schoorsteen op de nok van het dak, de bijnaam `de Locomotief. Het lijkt twijfelachtig of de woningen de toetsing aan de Woningwet van 1901 wel konden doorstaan. Wat daar ook van zij, de gure wind uit de Eempolder hield de woningen in ieder geval fris!
Vok oefende, zeker vanaf de jaren dertig, het beroep uit van klokkenmaker. In de beide woningen hingen vele staartklokken die de hele dag aan het pingelen en pongelen waren, vandaar zijn bijnaam `de klokkenkoning'. De huisjes waren uiterst schaars gemeubileerd. Aan een tafel met een paar stoelen, die op de kale vloer stonden, had Vok genoeg. Voks bed stond in de Locomotief, waar zich ook de plattebuiskachel bevond. Om die te stoken lag achter de woning een enorme voorraad hout en dennenappels (op zijn Soesters: houtsprik en sparrenotten) opgeslagen. Iedere dag ging Vok het bos in om de nodige houtsprik te verzamelen.
Het repareren van de klokken deed Vok op nummer 14. Op een kwade dag kon Vok de klok waar hij mee bezig was, maar niet aan de gang krijgen. Hij had hem wel tien maal uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet. Plotseling viel zijn oog op het Mariabeeld op de bovendorpel van de deur. 'O, dus jij bent het, die mij op de vingers zit te kijken', riep Vok en hij sloeg het Mariabeeld van de dorpel af; waarbij de heilige maagd in wel duizend stukken op de vloer uiteenspatte. Zou Vok de klok daarna aan het lopen hebben gekregen? Het antwoord blijft voor eeuwig in de schoot der geschiedenis verborgen.
Waterleiding had Vok niet. Hij waste zich buiten onder de pomp die achter de locomotief stond en waaruit vanzelfsprekend ijskoud water stroomde. Maar dat deerde onze Vok niet, 't was een harde jongen!
Ook al was het hartje winter en vroor het dat het kraakte, als hij een vlo in zijn kleren vond, kleedde hij zich buiten—bij de pomp — helemaal uit en stopte hij zijn kleren meteen in een teil met water. Want Vok was erg schoon en had een hekel aan kleine beestjes.
Koken kon Vok niet. Tientallen jaren lang brachten Neeltje van de Linden-ten Haaf en haar kleindochter Corrie, van de gelijknamige wijnhandel aan de Burgemeester Grothestraat, hem dagelijks zijn eten.
Ook mevrouw P. Koppen, wonend aan de Korte Brinkweg, zorgde er regelmatig voor dat Vok niet met een lege maag naar bed hoefde. Het eten werd gebracht in een gamel, met onderin een pannetje soep, waar bovenop een pannetje warm eten werd geplaatst. Corrie droeg het puddinkje. Op de winterdag werd regelmatig een meerdaagse portie hutspot of zuurkool afgeleverd. Dáár was Vok gek op! Want zelfs als het nog volop zomerde riep Vok al: 'ik wou dat het weer zure kool tijd was!'. Naast eten kreeg Vok van de familie Van de Linden óók tweedehands spullen. Bovendien waste mevrouw Van de Linden voor hem en schrobde ze regelmatig de planken vloer van zijn huisjes, zodat het er binnen proper uitzag.
Als het klokkenrnaken gedaan was speelde Vok graag op de trekharmonika. Het verhaal gaat dat hij slechts één nummer ten gehore kon brengen: de socialistenmars. Ook Voks dichtkunst schijnt vermaard te zijn geweest, maar helaas heeft hij ons geen bundels nagelaten. Regelmatig had Vok een flinke pruim achter de kiezen. De daarbij vrijkomende tabakssappen spuwde hij vakkundig in een gat dat zich in de vloer op nummer 12 bevond. Als de pruim door veelvuldig kauwen van alle sappen was ontdaan legde hij deze te drogen en vervolgens rookte hij hem op in zijn pijp!
Vok was eenkennig, had geen familie en behoudens de families Van de Linden en Koppen kwam er niemand over de vloer. Erg gezien was hij niet in de buurt. Met diverse buurtbewoners had hij het regelmatig aan de stok. Slager Zoetelief aan de Van Weedestraat had een hond die voor de huisjes van Vok nog wel eens een ongerechtigheid placht neer te leggen. Op een dag zag Vok de hond weer bezig. Onze vriend bedacht zich geen ogenblik, schepte de vers geproduceerde drol op en smeerde deze tegen de voorruit van de slagerij, daarbij uitroepend 'dat was zeker een sigaartje voor Vok!'. De jongens van schoenenzaak A.H. van Dorrestein aan de Korte Brinkweg — naaste buren dus— waren op zekere dag aan het voetballen voor de huisjes van Vok. Ze deden dit op spiksplinternieuwe schoenen uit vaders zaak. Niet verstandig! Een van de jongens schopte per ongeluk zijn schoen uit, die met een wij de boog op Voks erf terecht kwam en uit het zicht verdween. De jongens klopten bij Vok op de deur. 'Heeft u misschien een schoen gezien?'. 'Neen', antwoordde Vok, 'maar kijk eens naar boven, jongens, mijn schoorsteen rookt als een gek!'. En ja hoor, pikzwarte dampen kwamen uit de Locomotief Die schoen hebben de jongens nooit meer gezien. Met zulke grappen werd je niet populair op de Korte Brinkweg.
In 1950 stopte de klok van Vok. Bijgestaan door zuster Antonia van Rusthuis Nieuw Mariënburg verwisselde hij, op 82 jarige leeftijd, het tijdelijke met het eeuwige. Naar te hopen is het hem vergeven dat hij — in een moment van onbedachtzaamheid — het Maria-beeld heeft stukgegooid.
Archivalia
GA Soest, Bevolkingsregisters, Stukken betreffende in inrichtingen verpleegde geesteszieken 1891-1908
Oral history
Gesprekken met mevrouw C.L.M. van Schalkwijk-van de Linden en mevrouw P. Koppen, beiden in Soest.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.