Donkere wolken pakten zich in 1672 samen boven ons land. De Franse invasie voltrok zich en opnieuw deelden de Soestenaren in het grillige geschiedenislot. De soldaten van de Zonnekoning Lodewijk XIV nestelden zich in Soest en verbleven er geruime tijd, totdat zij in november 1673 werden teruggeroepen. Daarna brak een periode aan van rustige ontwikkeling; het krijgsbedrijf bleef verre van deze streken, totdat de Franse Revolutie als een storm over Europa raasde. Ook het kleine dorp Soest werd bij de gebeurtenissen van die tijd betrokken. De nieuwste geschiedenis (1789) nam een aanvang. Overal in Nederland kwam misnoegen tot uiting tegen het beleid van de laatste stadhouder Willem V. Alle misstanden werden aan hem geweten. Er ontstond een hervormingsbeweging, de Patriotten. In het begin was zij gericht tegen de bevoegdheden van de stadhouder en een voortzetting van de anti-stadhouderlijke politiek der regenten. In 1787 was de patriottenbeweging echter zowel anti-regent als anti-Oranje geworden.
Ook in Soest vormden zich twee partijen, de Oranjegezinden en de Patriotten, die elkaar fel bestookten, zonder dat het tot ernstige botsingen kwam. Willem V werd het bevel over het leger ontnomen en hij week uit naar Gelderland. Zijn echtgenote prinses Wilhelmina, doortastender van karakter dan haar weifelachtige gemaal, besloot naar Den Haag te reizen om de macht van haar man te herstellen. Zij steunde hierbij op de gedachte, dat de burgerij van Den Haag, die overwegend Oranjegezind was, in beweging zou komen en de Patriotten zou wegvagen. Onderweg werd de reiskoets te Goejanverwellesluis door Patriottische vrijcorpsen aangehouden en de prinses werd het verder reizen belet. Dit was voor de Pruisische koning, de broer van prinses Wilhelmina, aanleiding om tussenbeide te komen. Toen men hem geen genoegdoening schonk voor de beledigingen, de prinses aangedaan, trok een Pruisisch leger ons land binnen om de stadhouder in zijn macht te herstellen. Deze militaire wandeling staat bekend als de „Restauratie" van 1787. Onverwacht werd Soest bij dit politiek en militair gebeuren betrokken, want op 17 september 1787 rukten Pruisische troepen, op weg naar den Haag, Soest binnen en werd de bevolking van het dorp geconfronteerd met de politieke werkelijkheid. De landsknechten kwamen echter niet als bevrijders, want waar zij kwamen, plunderden zij dat het een lieve lust was. Alles was van hun gading. Bedden en hoofdkussens sneden zij aan stukken, de veren strooiden zij uit en van de „tykten" maakten zij zakken, waar zij het gestolen goed instopten. In 1795, bij de komst der Fransen in ons land, het eerste jaar der Bataafse Republiek, kon ieder, die schade had geleden tijdens de doortocht van de Pruisische regimenten in 1787, een lijst indienen bij de Representanten 's Lands van Utrecht, waarin vermeld werd, welke goederen waren gestolen en welke schade aan de eigendommen was toegebracht.
Zeger de Beer, fel patriot en vooraanstaand burger in Soest, stammend uit een oud Soester boerengeslacht, werd benoemd tot provisioneel secretaris. Bij hem kon men de betreffende lijsten indienen en hij belastte zich met het opmaken ervan voor de Soesters, die de „sgrijfkonste" niet machtig waren. Nauwkeurig noteerde deze secretaris wat zijn dorps- en lotgenoten waren kwijtgeraakt en hoe de troepen hadden huisgehouden. Bij Willem van den Hengel werd gestolen: een snuifdoos, een koornzak, roemers, glazen en een „orlogieketting". Hannis Staal en zijn vrouw zijn „geplonderd" bij het doortrekken van de Pruisische troepen en zijn kwijt geraakt: een zilveren oorijzer met gouden stukken f 20; een nieuwe „koffymolen" en aan geld f 24-8 (d.i. vier en twintig gulden en acht stuyvers). Gijsbert van de Breemer, wonende onder Soest, vermiste een stok bijen, een „hembd" en enige andere dingen. Waarde f 6. Dirk Varekamp raakte twee stokken immen (bijen) kwijt, de stok 6. f 3. Aart Wouterse Hilhorst vermiste een deken, een koperen ketel, een „mans hoed", een vrouwehoed en een slijpsteen. Secretaris Zeger de Beer met zijn vrouw en vijf kinderen raakten door 't plunderen en passeren van de Pruisische troepen kledingstukken en gebruiksvoorwerpen kwijt, benevens hooi, stro en haver voor de paarden der ruiterij. Zachtzinnig is het er niet toegegaan, want laden en kasten werden opengebroken, een kast aan stukken geslagen en twee kisten dito. Aan kontanten werd meegenomen f 252. Aan 't slot vermeldt de Beer, dat een en ander ging gepaard met veel „gedruisch en roemoer".
Niet uitgesloten is, dat politieke tegenstanders van Zeger de Beer de Pruisische soldaten erover inlichtten welke richting hij was toegedaan en omdat het gezin bekend stond als „patriottisch", werd het beroofd van zijn hebben en houden.
Gijsbert Schimmel, weerd in „De Drie Ringen", de bekende herberg in de Kerkebuurt, leed de minste schade; hij sprak niet van plunderen enz., maar schreef: "Nog te goe van Drank, voor Eeten en verders van het geene, dat bij mij is genomen door de Pruissen n het doorpasseeren. Zegge f14".
Verder stalen de soldaten een grote konkelpot (vuurpot), een tinnen pot, 2 vim boekweit, twee kassekienen (vrouwenkledingstukken), een klok en een evangelieboek.
„De Zon der Vrijheid, zoo gelukkig als wonderbaar, de nevels van rampen en onderdrukking ontworsteld, klimme spoedig in vollen luister ten helderen middag en schenke het lieve Vaderland en deszelfs bewoonders het langdurig genot van dat zoo duur gekochte pand", zo schreef een vurig patriottisch dominee en ook de Soestenaren haastten zich de „Nieuwe Tijd" binnen te halen. Er vormde zich een Comité Révolutionnaire, waarin het puikje van de Soester boeren zitting kreeg. De predikant ds. F. H. Gelhuis werd tot secretaris benoemd. Schout, buurmeesteren en schepenen, het oude gemeentebestuur, werden in afwachting van de komende gebeurtenissen ontslagen.
15 februari 1795 worden nieuwe representanten van het volk gekozen en de municipaliteit voor het dorp Soest samengesteld. Als nieuwe bewindvoerders werden uitverkoren:
Evert Fluyt, Teunis Steenbeek, Hendricus de Beer, Hendricus Ebbehorst, Aart van 't Klooster, Willem Smits, Jan Bieshaar en Geurt Peterzoon Hilhorst. Secretaris werd, zoals wij al schreven, Zeger de Beer. De dorpsgerechten, vroedschappen en buurspraken van vele plaatsen in ons land moesten het veld ruimen voor de nieuw gekozen „municipaliteit". In Soest was dit ook het geval, al veranderde er niet veel, want de voornaamste boeren en grootgrondbezitters kregen al onder het oude stadhouderlijk regiem de bestuursmacht in handen.
Op de omwenteling, die gevierd werd met dansen en zingen om de Vrijheidsboom, volgden de nuchtere werkelijkheid en een bittere ontgoocheling. Terugtrekkende Engelse en Hessische troepen, bondgenoten, werden ingekwartierd bij de boeren. Stro, hooi en haver werden gevorderd, zodat de Soesters zich beklaagden bij de municipaliteit en deze zich ten leste met een verzoekschrift tot de Representanten van het Volk in de Provincie' Utrecht wendde, om betaling van de aan de troepen geleverde fourage en goederen en het doen ophouden van deze leverantiën. Deze oude en vergeelde papieren berusten nog in het Oud Archief der gemeente en enkele lijsten betreffende deze inkwartieringen mitsgaders in die tijd gedane leverantiën laten wij hier volgen:
Een lijst of memorie Die de wagens hebbe gereden voor de Franse troepen alsmeede de Leverantie
Barent Janse gereden 33 Dagen f 44.
Gijsbert Hilhorst gereden 14 Dagen van 1 February tot den 25 April f 56.
Teunis Steenbeek gereden Na diverse Plaatze 16 Dagen. Daags 4 gulden f 64.
Willem Fluyt gereeden in Diverze Reyze Seeven dagen daags vijf gul. f 35.
Wilhelmus de Beer gereeden Seven dagen Na Muyden Hilverzum en elders Daags vijf gul. f 35.
Nog gereeden boven groeningen by Windschooten Ses en veertig dagen daags vijf gul. f 230.
„Lyst van de Ingezetenen Dewelke paarden kenne inquartieren.” In totaal konden 288 paarden worden ondergebracht bij boeren en burgers. Pastoor Mattheus Dashorst had plaats voor 2 paarden; een zelfde aantal ds Gelhuis. De bewoner van het huys Bleyendaal, D'Heer Schutter, had stalling voor drie rossinanten enz. enz. Onnoemelijk was de geleverde hoeveelheid hooi, stro en haver aan de in Soest ingekwartierde dragonders van Hessen Cassel en aan het detachement Cavalary van het Regiment van Hessen Philipstall. Deze leverantiën werden gedaan op bevel van „de Luytenant Schouten van datum 10 February tot den 5den Mey 1795." In haar schrijven wijst de municipaliteit van Soest er op, dat de bevolking is misleid door de officieren van deze regimenten.
Het gemeentebestuur diende een vordering in bij de allerhoogste militaire instantie in Den Haag tot een bedrag van f 2762, doch het kreeg nul op zijn rekwest. De brief, waarin het verzoek werd afgewezen door het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande besluit: „Gyl: (lieden) zult uit het aangeroerde reeds genoegzaam ontwaren, dat wy hoezeer wij ook Ul: (lieden) wel willende behartiging van het belang Uwer ingezetenen caudeeren moeten, egter geenzints in dezen aan Ul: instantiën ter voldoening der opgem: pretentie kunnen defereeren. WY bevelen Ul. In Godes Heylige bescherminge. In den Hage den 5 December 1796. Het 2e Jaar der Bataafse Vrijheid."
De bond- en broederschap werd duur betaald. Napoleon beheerste Europa en Soest deelde in de druk dier tijden. Soestenaren werden door de invoering van de conscriptie gedwongen in de legers van de kleine Corsicaan te dienen en trokken met de Grande Armée naar Rusland. Totaal berooid en gekleed in lompen, keerden enkelen, die de ontberingen hadden doorstaan, terug in hun dorp aan de Eem. Na de bevrijding van het Franse juk in 1813 draafden de Kozakken op hun kleine paarden over en langs de oude verkeerswegen in Soest. Nu nog wordt verteld, dat de Soester boeren hun vrouwen en dochters over de Eem naar Hooglands gebied brachten uit angst voor de vreemde ruiters, die de vrouwen en meisjes met begerige ogen aanzagen. Daarna keerden vrede en rust terug, maar ook de verpaupering: de ontstellende armoede.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.